Klaas Mensaert is biochemicus en bio-informaticus. Hij is ook ex-lid van de Piratenpartij. Zijn kijk op de zwakke plekken van onze democratieën en zijn remediërende voorstellen zijn schrander en wetenschappelijk gefundeerd. Over zijn voorstellen tot oplossing schrijft hij in de conclusie aan het einde van het boek: “ofschoon het systeem dat in dit boek beschreven wordt nieuw is, en daarom onbewezen, garandeert het gebruik van eenvoudige en bewezen concepten (bijv. meerderheidsstemming, rechtbank) voor een stuk het potentiële succes van dit systeem”. Doel is de onmiddellijke deelname van de burger aan het wetgevend proces, zij het langs representatieve weg.
K.M.’s analyses steunen voornamelijk op ideeën van Karl Popper, Nassim Taleb en Moisey Ostrogorsky. Van Popper is dat ‘piecemeal social engineering’ (of: stapsgewijze oplossing van sociale problemen – problemen identificeren en proberen oplossen in de gegeven context), tegenover ‘utopian engineering’ (= op grond van een totaalconcept over een nieuwe, ideële, maatschappij), het idee dus dat veel kleine verbeteringen (meestal) te verkiezen zijn boven één grote. Taleb is de auteur van het begrip anti-fragility, de mate waarin systemen tegen veranderingen bestand zijn (zoals de eveneens door hem geïntroduceerde term Zwarte Zwanen/Black Swans, onvoorspelbare gebeurtenissen met grote gevolgen). Ostrogorsky bood dan weer belangrijke inzichten in verband met het partijwezen.
Helemaal in lijn met het idee ‘piecemeal engineering’ verkiest K.M. om het bestaande systeem te verbeteren (electoraal-representatief partijensysteem) boven een (utopisch) tabula rasa-model.
Decentralisatie vat voor hem de meest noodzakelijke hervormingen samen. Gedecentraliseerde systemen, met veel onderdelen (sub-units) die alle hun eigen ding kunnen doen, zijn levensvatbaarder, minder kwetsbaar (anti-fragile), dan gecentraliseerde systemen, omdat fouten die in de sub-units optreden het grote geheel niet of weinig schade zullen berokkenen en omdat aan de hand van frequente kleine fouten constant geleerd wordt; omgekeerd brengt in een sterk gecentraliseerd systeem één fout meteen het hele systeem in gevaar. Dit principe vind je ook terug in de biologie, de economie, de cultuur. Gedecentraliseerde organisaties in de politiek, zo toont K.M. omstandig en overtuigend aan, zijn effectiever én democratischer. De bestaande systemen zijn nog (sterk) gecentraliseerd, en daarom verouderd en in de huidige complexe wereld ondoelmatig. Hij toetst dit principe af aan politieke fenomenen zoals partij en vertegenwoordiging.
Partijen vindt K.M. bruikbare organen, op voorwaarde dat hun bereik herzien wordt. Hij onderscheidt exclusieve en inclusieve partijpolitiek en partijen.
In het exclusieve systeem, zoals dit nog ongeveer overal in voege is, controleert een begrensd aantal partijen en dus een kleine groep leiders en andere elites (w.o. economische) de politiek. In de nog steeds bestaande politieke realiteit ben je bijvoorbeeld lid van en kiezer op één partij. Die partijen hebben veel opinies (over zowat alle sociale aangelegenheden). In plaats van coöperatief werken ze competitief (winst bij één partij = verlies bij een andere). Wanneer grote partijen met hun stemmen geen meerderheid behalen smeden ze coalities; de akkoorden die de partijleiders daarvoor bedisselen leiden tot onvoorspelbare resultaten waar de kiezer sowieso geen invloed op heeft. Voeg hierbij dat exclusieve systemen uit de aard van de zaak top-down gestructureerd zijn, dan is het duidelijk dat de democratische waarde ervan op zijn minst twijfelachtig is. Op gemeentelijk vlak hebben exclusieve partijen nog een kans, maar hoe groter een bestuurlijke entiteit, hoe minder efficiënt deze partijen.
K.M. verwijst ook naar het verband tussen exclusieve partijen en totalitarisme: vóór een partij totalitair wordt dient ze exclusief te zijn (zo is bijvoorbeeld de ‘Zwarte Zwaan’ van het Nazisme ontstaan).
Partijen, zegt K.M., vertonen sowieso ondemocratische tendensen – cf. de wet van Michels: partijorganisatie creëert oligarchie – maar daarom hoeven ze nog niet afgeschaft te worden, wel veranderd. Dit kan door partijen inclusief te maken: in plaats van weinig partijen die top-down over alle aspecten van de maatschappij een mening hebben, dienen er juist veel partijen te komen met gespecialiseerde topics, ook één-themapartijen. Hoeveel? De auteur vergelijkt met het aantal NGO’s en bedrijven. Hij stelt voor de regels zo te veranderen dat ook NGO’s (die elk hun specialisatie hebben) partijen kunnen worden, maar ook bijvoorbeeld scoutsgroepen e.a. In zo een inclusief systeem zouden burgers kunnen deel uitmaken van en stemmen op meerdere partijen, wat participatie doet toenemen en de intrinsieke transparantie bevordert, de noodzakelijke politieke vernieuwing en specialisatie garandeert (sub-units met elk hun specialiteit maken het systeem weerbaarder dan één grote partij met ‘alle’ competentie aan de top) en polarisatie terugdringt.
Een inclusief partijensysteem noemt hij ook ‘hyperdemocratie’, omdat het mensen multidimensionale keuzes geeft (‘hyper’ verwijst wiskundig naar dimensie – de mens is multidimensionaal, het exclusieve systeem eendimensionaal).
‘Vertegenwoordiging’ is technisch een meer ingewikkeld hoofdstuk. De exclusiviteit van partijen dient opgeheven, maar ook moet het aantal vertegenwoordigers dat voor hen optreedt worden uitgebreid (wat ook praktisch mogelijk blijft: inclusieve partijen hebben vaak slechts één thema, ze hoeven niet alle bij elke discussie aanwezig te zijn). Aangezien de wetgevende macht uit vertegenwoordigers bestaat kan je de werking ervan veranderen door hoe en wie de vertegenwoordigers vertegenwoordigen te veranderen. Bedoeling is dat ook het algemeen belang behartigd wordt en het Parlement niet langer functioneert als enkel een verzameling ambassadeurs van vijandige belangen.
Het hoe komt neer op onafhankelijk handelende parlementariërs (partijtucht dient uitgebannen) – dit onderbouwt K.M. met The Wisdom Of Crowds van Surowiecki. Die onafhankelijkheid verkrijg je door veel partijen in het Parlement op te nemen, zodat de macht van individuele partijen afneemt.
Voor het wie komt K.M. op twee soorten vertegenwoordigers uit: partijvertegenwoordigers en volksvertegenwoordigers (analoog met de twee modellen van vertegenwoordiging van E.Burke: resp. delegate en trustee). De eersten zijn aanbrengers van voorstellen, de tweede oordelen, discussiëren en stemmen over de voorstellen (iets wat voor een stuk al bestaat in de EU, zij het op een incorrecte manier – K.M.). Dit systeem is analoog aan dat van gerechtshoven. Volksvertegenwoordigers zouden door het volk, partijvertegenwoordigers door de partijen gekozen worden. Deze tweedeling dient echte discussie mogelijk te maken, in tegenstelling tot de huidige toestand, waarbij fracties stemmen volgens de partijrichtlijnen.
Ook andere aspecten, die hiermee samenhangen, ondergaan relevante herzieningen, zoals stemmen (o.a. ‘range voting’ voor volksvertegenwoordigers, ‘approval voting’ voor partijvertegenwoordigers; de benadering ‘asymmetrisch’ en ‘symmetrisch’ kiessysteem: het laatste wanneer kiezers kandidaten kunnen goed- én afkeuren, het eerste wanneer slechts één van beide mogelijkheden voorzien is), ad hoc partijenvertegenwoordiging (o.a. om deelnamedrempel voor nieuwe partijen te verlagen, bijv. om bij een nieuw opkomend politiek probleem niet tot de volgende verkiezingen te hoeven wachten om met een organisatie van start te gaan), lobby’s (zijn met dit nieuwe systeem quasi overbodig), electorale macht van partijen (macht over volksvertegenwoordigers zo goed als volledig weggewerkt).
Nog een voordeel van de vermindering van polarisatie en het beletten van afstemming van volksvertegenwoordigers door partijen zou zijn dat het risico op de tirannie der meerderheid drastisch wordt ingeperkt.
K.M. droomt van een golf van gedecentraliseerde, bottom-up vernieuwingen die niet alleen de politiek, maar ook de economie en alle domeinen van de maatschappij ten goede kunnen komen. Hij maakt zich sterk dat dit ook het geval kan zijn in landen wiens ontwikkeling nog steeds afgeremd wordt door een zichzelf bedienende politieke elite.
Ook de standpunten van K.M. in de achteraan toegevoegde Frequently Asked Questions zijn de moeite waard. Bijvoorbeeld:
- Digitale democratie biedt volgens de auteur veel voordelen, maar een systeem dat er volledig op zou steunen is volgens hem te kwetsbaar.
- Over directe democratie is K.M. van mening dat ze, zeker voor het ogenblik, het representatieve systeem niet kan vervangen, maar er wel een uitstekende aanvulling van is.
- Loting hangt van de implementatie af, en symmetrische kieswijze geniet daar zijn voorkeur.
- Op de vraag of zijn voorstel de dingen niet erg ingewikkeld maakt antwoordt hij: neen, want het maakt de al bestaande complexiteit doorzichtig en het haalt de waakhonden weg die de burgers van de onmiddellijke deelname aan het wetgevend proces afhouden.
Diagrammen in het boek illustreren technische topics. Het boek is in een keurig maar ongekunsteld Engels gesteld. De uitgave, in eigen beheer, is sober maar bijzonder smaakvol.
Bij ons weten heeft Klaas Mensaert geen graad in politieke wetenschappen, wat naar ons gevoel alleen maar de verdienste van zijn boek verhoogt. Voor academici (en politici) mag het geen reden zijn om dit werk, dat technisch en wetenschappelijk diep gaat, niet ter harte te nemen. Het is een originele en grondige studie die heel wat te bieden heeft.
Dat The Flaws That Kill Our Democracy een verrijkend – en ook wel vérrijkend – boek is impliceert natuurlijk niet dat we alle stellingnames of gedachtegangen ervan onderschrijven. Dat heeft deels te maken met de uitgangspunten. Klaas Mensaert gaat van wetenschappelijke, w.o. biologische, inzichten uit, terwijl Meer Democratie haar inzichten meer op een mensbeeld stoelt en vanuit dat mensbeeld de essentie van democratie probeert te ontwikkelen, waaruit dan weer de voor de huidige situatie noodzakelijk geachte ingrepen volgen. Natuurlijk hebben wij gelijklopende bevindingen – zo bijvoorbeeld de noodzaak van onafhankelijke volksvertegenwoordigers; of de weg van stapsgewijze oplossing, die ook wij, uit pragmatisch besef, bewandelen.
Enkele opvattingen die van de onze afwijken:
1. Kapitalisme is in de ogen van K.M. te begrijpen als een systeem dat in essentie niet functioneert dank zij het egoïsme van de ondernemers maar door de decentraliserende mechanismen ervan (veel zelfstandige bedrijven: zij mogen afzonderlijk falen zonder dat het hele systeem eronder lijdt, anti-fragility). Hij vergelijkt dit met politiek (de som van de inspanningen van lokale activisten geeft het beste resultaat voor globale vooruitgang) en leidt eruit af: “democratie dient te werken ongeacht of de motivaties van burgers egoïstisch of altruïstisch zijn” (blz. 13). Een soort mechanistische zienswijze die wij niet delen.
2. Evenmin als zijn optimisme wat partijen betreft. Zijn voorstel om partijen inclusief te maken is weliswaar interessant en logisch, maar waar hij partijen voorstelt als essentiële vertegenwoordigers van keuzes en het afschaffen ervan een even grote vergissing zou vinden als de afschaffing van het private ondernemerschap in communistische totalitaire systemen volgen wij hem niet (blz. 21-22). NB Leid hieruit niet af dat Meer Democratie de partijen wil afschaffen; wij beschouwen ze in een democratie alleen niet als fundamenteel noodzakelijk.
3. Wij vinden dat Klaas Mensaert een punt heeft waar hij ideologieën met omzichtigheid wil benaderen, ze liever voorbehoudt voor specifieke problemen en de grenzen van ‘modellen’ in het oog wenst te houden (blz. 54). Zijn vergelijking met economie en biologische evolutie (“Economie drijft niet op de zoektocht naar ideale economische systemen”, “evolutie wordt niet aangedreven door de zoektocht naar het perfecte organisme”) mag algemeen aanvaard zijn, bij het reductionistische kader ervan plaatsen wij kanttekeningen.
Guido De Bruyker
https://twitter.com/KlaasMensaert
FacebookThe-Flaws-That-Kill-Our-Democracy