Journalist Bart Haeck presenteert een originele verantwoording voor de beperking van het vrije spreekrecht (Vlaams Belang kan zich niet hetzelfde permitteren als Deense krant, De Tijd, 13 januari). De enige grens aan de vrijheid van meningsuiting die hij aanvaardbaar vindt, is het aanrichten van materiële schade. Haeck beweert dat het recht op vrije meningsuiting 'kan botsen met even absolute rechten, zoals het recht om werk te hebben, een huis te hebben of een fatsoenlijk leven te leiden (…) Wanneer iemand door herhaaldelijk te zeggen dat allochtonen niet in Vlaanderen thuishoren, anderen ophitst om allochtonen een job of een onderkomen te weigeren, heeft hij met het uiten van die mening een grens overschreden.'
Laat ik maar dadelijk met de deur in huis vallen: dat 'criterium' (vrije meningsuiting mag aan banden worden gelegd wanneer ze materiële schade aanricht) is volstrekt onzinnig. De opvatting van Haeck stoelt op het denkbeeld dat men een causale lijn kan trekken van een uitgesproken mening naar de daad die door de toehoorder is gesteld. De daad van de toehoorder wordt in die visie geacht te zijn veroorzaakt door de gehoorde mening, waardoor de luisteraar werd 'opgehitst' of 'aangezet'. Dat is een regelrechte negatie van het grondbeginsel waarop onze westerse samenleving stoelt: de opvatting dat de individuele mens een wezen is dat beschikt over een vrije wil en een moreel oordeelsvermogen, en dat daarom verantwoordelijk is voor zijn eigen daden.
Oordeelsvermogen
De causale keten die leidt tot een daad, begint bij het individuele besluit van diegene die uit vrije wil de daad stelt. De meeste uitspraken en meningen hebben inderdaad als doel op een of andere manier de werkelijkheid te beïnvloeden. Dat gebeurt door de mening voor te leggen aan het vrije oordeelsvermogen van de toehoorder. Die laatste beslist evenwel volkomen vrij wat hij met het gehoorde doet. Via de vrij in circulatie gebrachte meningen verruimen wij elkaars beslissingsruimte doordat wij elkaar op het bestaan en de eventuele wenselijkheid van bepaalde handelwijzen opmerkzaam maken. Binnen die beslissingsruimte stelt het vrije individu een scheppende daad, telkens als hij een vrij besluit neemt. Dat vrije besluit is de eerste oorzaak van de daad, en de causale keten die eindigt bij de daad loopt voorbij het vrije wilsbesluit niet door tot de meningen, die tevoren aangehoord werden door de steller van de daad (tenzij in pathologische gevallen, wanneer de toerekeningsvatbaarheid van het individu is uitgeschakeld; maar dan is medische en juridische interventie aangewezen).
Wie van die opvatting afstapt en de theorie van Haeck aanhangt, kan redenen vinden om zowat alles te censureren. Iemand die reclame maakt voor de producten van het eigen bedrijf, zou dan materiële schade toebrengen aan concurrerende bedrijven en gecensureerd moeten worden. Wie loonsverhoging of hogere pensioenen eist, moet dan het zwijgen worden opgelegd, want geld kan maar één keer worden uitgegeven en wat de ene meer krijgt, wordt verloren door anderen, die aldus 'materiële schade' lijden.
Omdraaien
Men kan ook het voorbeeld van Haeck omdraaien. Het is duidelijk dat de immigranten voor de autochtone bevolking een hoge kostprijs vertegenwoordigen. Voor Nederland heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek daarover de nodige cijfers gepubliceerd, en de Franse Nobelprijswinnaar economie Allais schat de kosten van het deel aan openbare infrastructuur dat per immigrant wordt ingenomen, op het equivalent van vier arbeidsjaren – een bedrag dat door de gemiddelde immigrant niet wordt opgebracht. Volgens de redenering van Haeck zou dan iedereen die immigratie goedkeurt, moeten worden gecensureerd en vervolgd, wegens 'materiële schade' aan autochtonen.
Nee, het vrije spreekrecht is per definitie absoluut. Zodra uitzonderingen worden opgelegd, is spreekrecht precies daardoor niet meer vrij. En het absolute vrije spreekrecht is ook mogelijk, omdat de sfeer van het immateriële vrije woord en de stoffelijke wereld scherp zijn gescheiden door een dichte wand, te weten de vrije wil en het vrije oordeelsvermogen van de toehoorder.
In een beschaafde samenleving is de individuele mens baas in eigen hoofd. Hij moet zelf kunnen beslissen welke meningen hij wenst te beluisteren, en van welke meningen hij zich wenst af te sluiten. Het vrije spreek- en luisterrecht dient daarom te worden uitgeoefend op forums die voor iedereen vrij toegankelijk zijn, maar die men ook vrij en zonder kosten kan ontwijken. Een krant of een weblog zijn goede voorbeelden van zulke forums. Alle belangstellenden kunnen zich moeiteloos op het forum begeven, door de krant te kopen of naar de weblog door te klikken. De openbare weg is daarentegen geen forum, want die kan niet zonder kosten worden ontweken door diegenen die niet wensen te luisteren, zodat hier regelend en beperkend kan worden opgetreden. Men kan dus perfect beperkingen opleggen over de plaats waar een mening wordt geuit, maar voor elke mening dienen vrij toegankelijke forums te worden toegelaten.
Woord en daad
Om het debat uit te zuiveren is het ook nodig een onderscheid te maken tussen het gesproken woord en de gesproken daad. Een klassiek voorbeeld van dat laatste is het vals 'Brand!' schreeuwen in een volle theaterzaal. In zo'n geval hebben we te maken met een gesproken daad, en niet met een mening, omdat de toehoorders niet in de mogelijkheid zijn om het gehoorde vrij te beoordelen. Het vals roepen van 'Brand!' verschilt niet wezenlijk van het vals aanschakelen van een brandalarm. Gesproken daden kunnen natuurlijk strafbaar worden gesteld.
Wie zich echter op een forum begeeft, wordt geacht te weten dat hij meningen te horen krijgt waarover hij vrij kan oordelen. Dientengevolge is op die forums iedere censuur uit den boze. In laatste instantie betekent censuur altijd dat het ene individu (of de ene groep individuen) het vrij oordeelsvermogen van andere individuen gaat bevoogden door hen de toegang tot bepaalde meningen te ontzeggen. Dat staat haaks op het gelijkheidsbeginsel, en een staat die gebaseerd is op het gelijkheidsbeginsel dient zich daarom van elke vorm van censuur (en meer algemeen van elke interventie in de ideeënwereld) volledig te onthouden.
Alle censuurwetten, zogezegd gericht tegen 'haat', 'racisme', 'negationisme' (en binnenkort ook 'islamofobie'), moeten daarom worden afgeschaft, en alle subsidies en wetten ten bate van de groeiende vervolgings- en culpabilisatie-industrie moeten worden ingetrokken. Zo niet zullen wij, sneller dan we denken, in een sovjetachtige nachtmerrie terechtkomen.